In 1939 bestond clubblad De MSC’er elf jaar. Helaas was dat voor voorzitter en redacteur J. Bloksma geen aanleiding om daar in het eerste nummer van die jaargang lang bij stil te staan want er was oorlog uitgebroken tussen Duitsland aan de ene kant en Engeland en Frankrijk aan de andere kant. Aanvankelijk kon niemand bevroeden wat de implicaties van deze oorlogsverklaring voor ons land zouden zijn, maar al snel veranderde het een en ander. In Nederland werd een algehele mobilisatie ingesteld en 400.000 mannen werden onder de wapens geroepen.

Het gevolg voor MSC en alle andere voetbalverenigingen was dat veel voetballers niet meer ieder weekend beschikbaar waren voor de competitiewedstrijden. De Koninklijke Voetbalbond (KNVB) zat met de handen in het haar. Wat nu te doen? Misschien moesten de 1ste, 2de en 3de klasse regionaal maar samengevoegd worden. Maar veel verenigingen vonden dat geen goed plan, omdat de verwachting bestond dat veel publiek dan thuis zou blijven. De KNVB besloot als een soort noodmaatregel om de ‘normale’ competitie te handhaven, doch de promotie-degradatieregeling te laten vervallen. Het vervoer naar de uitwedstrijden gebeurde zoveel mogelijk per trein, want de benzine was schaars geworden.

En toen kwam het jaar 1940, het eerste oorlogsjaar. Het bestuur sprak de hoop uit dat het oorlogsgeweld tot stilstand zou komen en dat de twintig MSC-leden die onder de wapenen waren, spoedig weer naar huis terug konden keren. Een strenge winter maakte het voetballen bijna onmogelijk, maar in maart 1940 kon er eindelijk weer gespeeld worden. Toen verscheen De MSC’er van 11 mei. In dat nummer nog niets over de schokkende gebeurtenissen die Meppel inmiddels hadden getroffen: alle bruggen waren opgeblazen, de straten lagen vol glas, pannen waren van de daken gevlogen, versperringen waren opgericht en Meppel werd bevolkt door de Duitse bezetter. Hoewel zij zich in eerste instantie correct gedroegen, waren het wel van de ene op de andere dag mannen van gewicht geworden. Mannen waar de Meppelers rekening mee dienden te houden. In De MSC’er van 1 juni 1940 schreef Bloksma daarover.

‘In volmaakte onschuld was ter Redactiekamer de vorige MSC’er in elkaar gezet. De drukproeven waren gecorrigeerd, het lijvige pak couranten was bezorgd, van adresstrookjes voorzien en daar brak de hel los. Toch werden de exemplaren maar op hoop van zegen aan de goede zorgen van de post toevertrouwd. De nummers in de stad werden nog ’s Zaterdagsmiddags bezorgd, die buiten de stad zullen wel pas dagen later hunne bestemming bereikt hebben.

En zoo kon het gebeuren, dat een dag na dien onheilsdatum van 10 Mei één onzer abonné’s onder het uiten van een zegevierende kreet: “De Post!”, naar de brievenbus snelde, om terug te keeren met … een nummer van den MSC’er. En zoo zou men uit het laatste nummer van den MSC’er den indruk krijgen, dat er geen vuiltje aan de lucht was. Maar die waren er toen wel en in welke ontstellende hoeveelheden.’

Bloksma, was – zo vervolgde hij het verhaal in zijn lijfblad – niet gerust op al die veranderingen.

‘Daar is in die drie weken wereldgeschiedenis gemaakt. Het lust mij niet de gebeurtenissen in droge opsomming te vermelden. Een ieder heeft er onder ademlooze spanning kennis van genomen en nog elken dag worden aan den dynamischen gang van zaken nieuwe gebeurtenissen toegevoegd. Één ding staat vast: wij allen moeten trachten er het beste van te maken. […] Het voetbalgebeuren heeft eveneens (kon het wel anders) de gevolgen ondervonden van den oorlogstoestand. Wie heeft in de afgeloopen weken aan voetbal en voetbalwedstrijden gedacht […]’

Veranderingen

Wat voetbal betrof ging alles z’n gangetje en de competitie werd voortgezet met het uit de mobilisatie teruggekeerde twintigtal. Maar, bijna ongemerkt drong de bezetter het openbare leven binnen. Soms werden door hen genomen maatregelen toegejuicht, bijvoorbeeld de verplichte fusie tussen KNVB, Rooms Katholieke- en Christelijke Voetbalbonden tot de NVB. Eigenlijk was het KNVB, doch het woord ‘Koninklijke’ moest meteen worden geschrapt, omdat de Duitsers daar allergisch voor waren. Hoe mooi het misschien ook leek, de fusie was door de bezetter slechts in gang gezet om meer greep te krijgen op dit deel van het openbare leven. Wat wel veel weerstand opleverde was het feit dat de Duitsers het MSC-terrein opeisten voor hun oefeningen en onderlinge sportwedstrijden. Ook kregen sportverenigingen geen bonnen om suiker en thee te kopen; dus … geen thee meer in de pauze!

De uitwedstrijden werden zoveel mogelijk per fiets afgewerkt en elke zondagmorgen vertrok een groepje spelers met hun voetbalkoffertje achterop de fiets, naar De Wijk, Ruinen, Zuidwolde, Havelte en andere omliggende plaatsen. De spelers van het eerste moesten vaak hun fiets in de trein meenemen, anders waren plaatsen als Gorredijk en Drachten niet bereikbaar. Verder gingen in het eerste oorlogsjaar de ‘voetbalzaken’ vrij normaal door; het was niet de gehele oorlogstijd uitsluitend kommer en kwel! Wel werd de jaarvergadering pas in september gehouden, omdat de bezetting een ‘normale’ datum in de meidagen onmogelijk had gemaakt.

Een ander probleem was de verduistering. Tegenwoordig moeilijk voor te stellen, maar vanaf het begin van de oorlog werd ’s avonds rigoureus doorgevoerd en zelfs midden in Meppel was buiten geen sprankje licht te zien. Het was dan ook een hele overgang, van de helder verlichte bestuurskamer naar de diepe duisternis daarbuiten. Niet alleen werden straatlantaarns gedoofd, ook alle ramen moesten volledig geblindeerd zijn om ervoor te zorgen dat buiten niets van de lampen achter de gevel was te zien. Auto’s reden er bijna helemaal niet en fietslantaarns werden afgeschermd door middel van een klein plaatje met een opening van 2 bij 1 cm. Slechts een miniem straaltje bescheen het wegdek, vlak voor de fietser. Het was niet alleen erg lastig, maar ook gevaarlijk en het laat zich raden dat hierdoor allerlei nare ongelukken gebeurden. Sake Russchen: ‘Na afloop van een commissievergadering heb ik eens bij de Tipbrug iemand met een reddingshaak uit het ongastvrije water gevist. Doordat het slachtoffer er direct na zijn redding in diepe duisternis vandoor ging, heb ik nooit geweten wie het geweest is.’

Per trein naar de uitwedstrijden ging niet altijd even gemakkelijk. Dat werd bijvoorbeeld duidelijk toen MSC in het voorjaar van 1941 in Joure moest spelen. Een moeilijk te nemen horde, zo zou later blijken. Het elftal vertrok om 10.00 uur met de trein richting Heerenveen. Daarna ging het per tram verder naar de plaats van bestemming. Helaas bleek bij aankomst het veld half onder water te staan. Had de consul hen hier niet van op de hoogte kunnen stellen? Nee, want telefonisch overleg was op dat moment niet mogelijk. Geen voetbal dus, maar wel een druilerig Joure en dat op zondag! Onverrichter zake keerde men huiswaarts, hoewel dat makkelijker was gezegd dan gedaan. Eerst maar eens wachten op de tram naar Heerenveen. Dat betekende tot 17.30 uur rondhangen in deze op een oorlogszondag niet bijster aantrekkelijke plaats. In Heerenveen aangekomen ging het per trein verder naar Meppel en dat in het pikkedonker! Uiteindelijk in Meppel aangekomen zal het toch gauw een uur of acht zijn geweest. Wat een ‘uitwedstrijd’!

Overigens met de thuiswedstrijden ging het ook niet van een leien dakje. Het MSC-terrein aan de Weerdstraat was herschapen in een soldaten-kampement, waarbij het speelveld nog maar net werd vrijgehouden en dat laatste was waarschijnlijk vooral in het belang van de bezetter! De historisch onderlegde voorzitter Bloksma vergeleek de bedrijvigheid op dit voetbalveld met die op Wallenstein’s Lager tijdens de Dertigjarige oorlog van 1618-1648. Wallenstein was in dit conflict, waaraan bijna alle Europese landen van dat moment deel namen, aanvoerder van de keizerlijke (en katholieke) troepen. Bloksma spreekt in De MSC’er de hoop uit, dat deze ‘belegering’ van korte duur zal zijn en ‘dat we het ogenblik, waarop we weer baas in eigen huis zullen zijn, met vreugde zullen begroeten.’

Maar soms werd het echt te gek en moest het bestuur in haar beste Duits proberen de Ortskommandant er van te overtuigen, dat op het voetbalveld bij voorkeur geen slipcursus voor militaire voertuigen diende te worden gehouden. Aanvankelijk liep het contact met de bezetter vrij soepel, maar dat zou later anders worden. Het passeren van de Ortskommandatur (de grote woning aan het Zuideinde tegenover de Weerdstraat) was inmiddels een heikele onderneming geworden. Keek je al te nadrukkelijk naar het gebouw, dan werd dat aangemerkt als provocatie. Keek je daarentegen de andere kant op, dan kon dat worden uitgelegd als onverschilligheid.

De veranderingen gingen – typisch Duits – stapje voor stapje. Al in november 1940 werd verboden om de feestavond af te sluiten met een bal. MSC bestond namelijk dertig jaar, ter ere waarvan voorbereidingen werden getroffen voor een feestavond op eerste kerstdag. Evenals vele andere MSC-activiteiten waren de festiviteiten gepland in zaal Stern, van de joodse eigenaar Isaac Stern. Er zou een klucht in drie bedrijven worden opgevoerd – De Ridder van de Kouseband – met ter afsluiting een bal. Aanvankelijk was er nog enige discussie of het feest wel door moest gaan, gezien de omstandigheden. Het bestuur was echter van mening dat het weinig zin had om maar steeds over die slechte tijden te jammeren en besloot het feest door te laten gaan. Maar helaas hadden de Duitsers het dansen dus verboden. En wat is een feestavond van MSC zonder dansen?

Uiteindelijk werd toestemming verkregen om op tweede kerstdag te dansen. Dat ging niet zo maar, daarvoor was een bezoekje van een aantal mensen aan de Duitse autoriteiten noodzakelijk[3]: ‘En zoo kon men op een Maandag twee van onze feestcommissieleden in Zwolle zien rondloopen op zoek naar de Duitsche kommandatur. War nicht zu sprechen. Morgen früh zurückkommen. Den volgenden morgen weer één der onzen naar Zwolle. Leider, müszen Sie in Assen sein. Een brief in ons mooiste school-Duitsch naar Assen, um Urlaub zum Tanzen… Dat lukte en gedanst werd er!’

Overigens werden de regels in dit opzicht steeds verder aangescherpt. Cafés moesten om 23.00 uur sluiten en iedereen diende om 24.00 uur binnen te zijn. In de zogenaamde Spertijd – de tijd tussen 12.00 en 04.00 uur ’s ochtends – mocht niemand zich in de open lucht bevinden. Later werd het tijdstip, waarop je binnen moest zijn, steeds vroeger; tenslotte was dat 20.00 uur. Wat waren de gevolgen voor MSC? Wel, bijeenkomsten konden vanaf dat moment alleen ’s ochtends of ’s middags worden gehouden. Bloksma – voor de duvel niet bang – schreef: ‘ “Het eeuwig edict” was ook niet eeuwig’. Vervolgens haalt hij de woorden van Paul Kruger aan: ‘Alles sal reg kom!’

De bezetting van Sociëteit Tivoli leverde weer andere problemen op. De bezoekende elftallen konden die lokaliteit niet langer benutten als kleedruimte. En zo werd – ook voor MSC – de druk van de bezetter steeds zwaarder hetgeen wordt weerspiegeld in koppen boven de artikeltjes in De MSC’er: ‘Sombere perspectieven’ en ‘Donkere tijden’. Dat laatste slaat overigens ook op het feit dat de terreinverlichting – waar iedereen zo trots op was – niet meer mocht worden gebruikt en dat de lampen zelfs van de palen moesten worden verwijderd. Bloksma hoopt dat de ‘Verlicht Twintigste Eeuw’ weldra zijn naam weer met recht zal dragen.

Voetbalvereniging MSC en de joden

En toen kwam het afscheid tussen MSC en ‘haar Joden’. Het was meer dan wrang. Een jarenlange relatie werd plotseling ruw verbroken. De ledenlijsten van MSC geven een duidelijk beeld van dit mensonwaardige besluit van de bezetter. Eind 1941 werd VO 199/1941 van kracht. Joden mochten geen lid meer zijn van verenigingen en ook MSC ging noodgedwongen over tot actie. In de ledenlijst 1941-1942 werden D. en E. Van Gelder, M. de Leeuw, A. en L. Roos en L. Zaligman afgevoerd als lid, onder vermelding van steeds dezelfde aan duidelijkheid niets te wensen overlatende term: ‘J. Afgev.’. Het was wrang en niet alleen omdat de relatie tussen MSC en haar joodse leden voor eens en altijd werd beëindigd. Het was slechts het voorspel van wat hen enige maanden later zou overkomen; niet alleen afgevoerd als lid, maar afgevoerd uit Meppel!

Waren er veel joodse leden bij MSC? MSC had inderdaad een flink aantal joodse leden, maar er speelde ook een aantal bij concurrent Alcides; Max Cohen was keeper van het 5de elftal en Bram van Es trapte in een van de elftallen ook lustig een balletje mee. Maar de meesten waren toch lid van de Meppeler Sport Club. Ledenlijsten laten zien dat rond 1940 in ieder geval de volgende joden nog spelend lid van MSC waren: Leo en Hein Roos, Bennie Levie, Meijer Frank,  Jacob Hartog Frank, Levie Zaligman, Ernst van Esso en Aron-, David, Leo- en Eli van Gelder. Waren zij zich bewust van het naderend einde, nadat de Duitsers Nederland hadden bezet?

De families Stern, Levie, Van Gelder, Frank en Roos waren moeilijk weg te denken uit het MSC van voor de oorlog; niet alleen leverde een aantal van hen nogal wat spelers, ook als sponsor stonden ze hun mannetje. Niet onlogisch: de meeste joden waren zakenmensen en MSC heeft door de jaren heen haar meeste leden juist uit dat zakenmilieu gerekruteerd. Tja en omdat zaken doen geven en nemen is, kon het gebeuren dat andersom MSC een keer werd gevraagd om medewerking te verlenen. En dat nog wel voor een dansavond.

‘Dansclub MSC’ uit de as herrezen?

Op vrijdag 12 januari 1934 stond in de Meppeler Courant een advertentie te lezen waarin werd aangekondigd dat op zondag 14 januari in Hotel Bloksma een dansavond zou worden gegeven door de ‘dansclub MSC’. Vreemd, want deze dansclub bestond al lang niet meer. Was ze uit de as herrezen? Een MSC’er gaf opheldering: ‘Neen, de kwestie is, dat de heer M. Levie gaarne eens weer een dansavond wilde op touw zetten. Nu zit aan het verkrijgen van dansvergunning nog altijd het een en ander vast. Maar dit wordt gemakkelijker gemaakt namens een vereeniging. En dus wendde de heer L. zich tot ons met het verzoek de vergunning te mogen aanvragen namens de vroeger bestaande dansclub MSC waar én de leider én de heer Bloksma ons de verzekring gaven, dat geen onregelmatigheden zouden plaats hebben, werd de vergunning onzerszijds onder enige voorwaarden verleend. Waar echter geen onzer bestuursleden sympathiek stond tegenover deze kwestie en ook uit de vergadering stemmen opgingen, waaruit bleek, dat de combinatie voetballen en dansen minstens genomen ietwat vreemd gevonden werd, hebben we besloten den heer L. ermee in kennis te stellen, dat voortaan de naam MSC niet meer worde genoemd bij het arrangeeren van dansavonden.’ En aldus geschiedde.

In De MSC’er stonden keer op keer advertenties van joodse winkeliers, tot 1942. Moos Levie liet weten dat wilde men verzekerd zijn van een geslaagd feest, hij als pianist en violist moest worden ingehuurd. Benjamin Frank meldde dat hij het beste adres was voor fruit en vis en Levie’s Lingeriehuis adverteerde met ‘goedkoope en mooie kousen’. ‘Voor alle huishoudelijke artikelen’ was J. Levie in de 1e Hoofdstraat het beste adres.

Twee adverteerders namen een bijzondere plaats in, binnen de MSC-familie: Benjamin van Gelder en Isaac Stern. Van Gelder leverde niet alleen regelmatig advertenties voor het clubblad, hij miste ook geen enkele thuiswedstrijd van het eerste elftal op het veld aan de Weerdstraat. Daar was hij dan te vinden met zijn waar: chocolade, fruit en kauwgom. De advertenties tonen zijn verbondenheid met de club. In een op rijm gestelde aankondiging aan het eind van het voetbalseizoen 1929-1930 maakte hij duidelijk, dat wat hem betreft promotie naar de 1ste klas tot tevredenheid zou stemmen.

 

Jongens van M.S.C

Stelt mij nu tevrêe,

Dat komt mij zeer te pas

En wordt dus 1e klas.

Ik lever U eerste klas fruit,

Chocolade wordt Uw buit.

’k Ben altijd op ’t land,

En lever à contant.

B. van Gelder

 

Isaac Stern was eigenaar van Zaal Stern, waar regelmatig feestavonden van MSC werden gehouden. Ook de feestuitvoering ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van de club, werd reeds in 1930 in deze horecagelegenheid gehouden. In de kiosk van Goldsteen op het Kerkplein werden onder andere berichten van afkeuring van het terrein bekend gemaakt en regelmatig verleenden Joodse artiesten hun medewerking aan de befaamde MSC-revues. Zo waren Jacob Frank, Klara Stern en Bennie Levie betrokken bij de revue ‘Alles komt wel voor mekaar’, die ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan in 1935 werd gehouden.

Toch ging het na de bezetting in eerste instantie – ook voor de joodse leden – ‘gewoon’ verder; de zomeravondcompetitie kreeg een record aantal inschrijvingen en een van de deelnemende teams bestond uit werknemers van de Joodse firma Wolff.  De gewone competitie nam, zij het in enigszins gewijzigde vorm door de fusie van de verschillende voetbalbonden, eveneens in september een aanvang en de jongens van Frank, Roos en van Gelder speelden ongestoord in hun elftal.

In De MSC’er bleven aanvankelijk de advertenties van joodse bedrijven gewoon verschijnen, maar allengs werd dat minder. Op 27 juli 1940 verscheen de laatste advertentie van Jozef Levie in het clubblad, op 15 maart 1941 die van Isaac Stern en op 9 augustus van dat jaar de advertentie van Moos Levie. Het zakendoen werd de joden onmogelijk gemaakt door de Duitse bezetter.

Een maand later was het gedaan met het MSC-lidmaatschap van de jongens Roos, Van Gelder, Frank en Zaligman. Op 22 oktober 1941 verscheen VO 199/1941 waarin stond dat lid zijn of worden van welke vereniging dan ook, werd verboden. Pure pesterij en niets anders! Een laatste herinnering aan de relatie tussen MSC en de joden is de kwitantie van 7 juni 1941 van de penningmeester van MSC. Daarop staat dat Leo Roos zijn contributie van 10 mei 1941 tot 7 juni 1941 – welgeteld zestig centen – had betaald. Het zal een van de laatste betalingen zijn geweest die hij – en met hem de andere joden – deed, aan de hem zo dierbare voetbalclub. Om de relatie tussen de Meppeler joden en MSC te illustreren volgt hieronder een herinnering van Sake Russchen, vanaf 1936 lid van deze vereniging.

Voorbij, voorbij, voorgoed voorbij …

In De MSC’er van 15 februari 1936 stond in de rubriek ‘Officiële Mededelingen’: Aangenomen als lid H. Roos en S. Russchen. Henri Roos was een broer van een klasgenoot van mij en een zoon van Salomon Roos, die een textielwinkel had in de Woldstraat, naast de hoeden en pettenwinkel van Sjouke Koopmans. Henri speelde als keeper in het vijfde elftal van MSC Op zaterdagmiddag – sabbat – haalden de broertjes mij wel eens op om een eind te wandelen. Ik vond dit eigenlijk te saai, want ik ging liever voetballen.

Bij MSC waren nog twee jongens Roos, zij woonden aan de Ezingerweg, bij de exportslagerij van Van der Sluis. Bram Roos zat in het vierde, Leo was bij de junioren.

Een echte voetbalfamilie was ook de familie Van Gelder. Vader Benjamin van Gelder stond elke zondag met zijn bakfiets op het MSC-terrein, waar hij fruit, chocola en andere versnaperingen verkocht; onder andere Kwatta-repen, à raison van vijf cent. Zoon Leo speelde in het derde, Eli in het vierde en David was bij de aspiranten. David was een handig spelertje waarvan op den duur veel werd verwacht.

Verder herinner ik mij bij de aspiranten nog Benny Levie, Loeki Zaligman en Jacky Wolff. Ook komen er onder de namen op de ledenlijst van MSC vaak leden voor van de families Frank, Van Esso, Van de Rhoer en De Leeuw.

Ger de Leeuw was een bekend musicus, evenals zijn broer Sal, die naast zijn schnabbels in de muziek, een fruitwinkel had in de Grote Kerkstraat. Ger de Leeuw was, naar ik meen, de dichter van het clublied van MSC Hij dichtte het in het begin van de dertiger jaren, toen MSC juist uit de eerste klasse was gedegradeerd. Vandaar de strofe ‘… Dan wordt na al die jaren, MSC weer Eerste Klas.’

Bennie Levie, een zoontje van Jopie Levie die een galanteriezaak naast het (oude) gemeentehuis had, was al op jonge leeftijd een echte komiek. Hij speelde als jochie al mee in de MSC-revue ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan in 1935. Hij deed toen de voordracht ‘De Vlo’, die hij onder meer herhaalde in de bus, toen wij met de aspiranten van MSC een dag uit waren in Veendam. Ik herinner mij hieruit de zin (toen na een gemeenschappelijke jacht de lastige vlo gevangen was) ‘…in processie trok de stoet de kamer uit’.

De MSC’ers David en Eli van Gelder, Mozes de Leeuw, Abraham en Leo Roos en Levie Zaligman werden door de Duitsers vermoord; Auschwitz, Sobibor en Schöppenitz waren hun graf. Maar MSC verloor meer. Ook andere joodse Meppelers, die elk op eigen wijze veel voor de club hadden betekend, kwamen niet meer terug uit de concentratiekampen. De familie’s Van Gelder, Roos, De Leeuw, Frank, Stern en Levie, werden bijna geheel uitgemoord. MSC zou nooit meer de club worden die het voor de oorlog was geweest.

Geen spelers, geen grondstoffen en de zomeravondcompetitie stopt

Gooiden de Duitsers gedurende de eerste Oorlogswinter nog niet veel roet in het eten, het weer deed dat des te meer. De competitie schoot maar niet op: eerst vorst en sneeuw maar later regen. Bloksma verzuchtte: ‘De hemel beware ons voor nóg een winter in deze oorlogstoestand.’ Daarnaast – en dat had wel weer met de oorlog te maken – bleven spelers – vooral van de lagere elftallen – weg wanneer ze een wedstrijd moesten spelen. De reden was ongetwijfeld dat er zo nu en dan razzia’s en controles werden gehouden, vooral bij uitgangen van stations en sportvelden. Zij die hun papieren niet in orde hadden, werden opgepakt. Regelmatig zal een speler zijn sportieve plicht hebben verzaakt, om aan een dergelijke controle te ontkomen.

Een ander probleem was het gebrek aan grondstoffen. Niet alleen levensmiddelen waren op de bon, doch ook brandstoffen, kleding, fietsbanden, schoenen en zelfs klompen. Wie voetbalschoenen wilde kopen, diende een verklaring van de secretaris van zijn voetbalvereniging te overleggen om te bewijzen dat hij spelend lid was van de vereniging. Oude voetbalschoenen waren – mits in goede staat – daarom goud waard. Ze werden tot in het oneindige gerepareerd. Om die schoenen op te kunnen lappen, werd een oude tas of fietszadel naar de schoenmaker gebracht, die hij dan kon gebruiken bij zijn reparatiewerk.

Het was een fenomeen in die tijd: de zomeravondcompetitie. Eigenlijk een soort Meppeler competitie waar iedereen aan mee kon doen: de ‘echte’ voetbalverenigingen, bedrijven en andere sportverenigingen. Het was een enorm spektakel, waar veel mensen op af kwamen. Aanvankelijk ging dat evenement ‘gewoon’ door en de zomeravondcompetitie van 1940 werd onder grote belangstelling afgewerkt. Meer dan 10.000 toeschouwers kwamen naar de wedstrijden kijken en allen betaalden tien cent entree. De recette van een van de belangrijkste wedstrijden werd afgestaan, voor de slachtoffers van het bombardement op Rotterdam; een mooi gebaar! De kampioensbeker werd veroverd door de Spoorvogels en Brocapharm werd tweede.

Ook het jaar daarna werd deze competitie weer gespeeld en opnieuw was de belangstelling groot. De winnaars van de diverse poules waren inmiddels bekend: M.J.V. I en II, winkelierselftal en de MSC-veteranen. In de verliezerspoules zaten: Meppeler Boys, FAHM, Slagerselftal, Landbouwersbank en Wolff-Rijkmans. Maar toen kwam plotseling van hogerhand het verbod om tussen 1 augustus en 1 september te mogen voetballen. De reden? Onbekend. De laatste speelmogelijkheid was dus 1 augustus. Daarom werden op die avond de resterende dertien wedstrijden afgewerkt, door het nemen van strafschoppen. Geluk speelt bij dit soort acties altijd een grote rol en de ‘gelukkigste’ ploeg was in dit geval M.J.V. II. Reeds in september 1941 wist de bezetter te melden dat de zomeravondcompetitie in 1942 niet meer gespeeld zou worden. In De MSC’er verscheen deze mededeling onder het kopje ‘Afbraak’. Dat liet aan duidelijkheid niets te wensen over!

Clubverband onder druk

Naarmate de bezetting vorderde werd de situatie er niet beter op. Iedereen had er onder te leiden, ook de vereniging. In het najaar van 1941 raakte de ellende in een stroomversnelling. De maatregel dat joodse MSC-ers vanaf augustus 1941 niet meer op het terrein mochten komen had veel woede gewekt. Desondanks werden in die tijd – dus ook bij het MSC-terrein – borden aangebracht met daarop de tekst ‘Voor Joden verboden’.

En toen kwam plotseling het verschijningsverbod van De MSC’er. Zogenaamd ‘in verband met de papierschaarste’ mochten vanaf 15 september 1941 geen clubbladen meer verschijnen. Maar de eigenlijke reden was een geheel andere. In veel clubbladen werd namelijk met enige regelmaat kritiek op de toestand in Nederland en dus op de rol van de bezetter geuit. Dát was de ware reden voor deze maatregel en zo verdween ook deze geringe vorm van persvrijheid. Voorzitter Blosma – die al vaker de Duitsers had getart – deed het nog een keer, toen hij in het laatste nummer opmerkte dat er ‘spoedig betere tijden zouden aanbreken’.

Er waren steeds minder mogelijkheden om het clubverband in stand te houden en juist dat was nu van zo’n groot belang. Op de ledenvergadering van 24 september 1942 werd de vraag gesteld, wat er gedaan kon worden om het contact tussen de leden te intensiveren. Toen werd het idee geopperd om clubavonden te houden. Sake Russchen zou de mogelijkheden onderzoeken. Hij vond op 1 oktober 1942 een geschikt zaaltje; een zaaltje van Meinen in de Grote Akkerstraat en … goed verborgen! Eerst was er een lange gang en dan stond je plotseling – via een zijdeur – in een zaaltje met een tiental tafels en veertig stoelen. Besloten werd om wekelijks een clubavond in dit zaaltje te organiseren.

Dinsdag 5 oktober werd de eerste clubavond gehouden. De leden hielden zich bezig met dammen, kaarten, schaken, sjoelen en pijltjes werpen. Dat de kaarters de overhand hadden zal niemand verbazen. Ook werd regelmatig een inleiding gehouden over een onderwerp, dat met voetbal had te maken. Omdat er bijna niets te krijgen was, werd het als een hele traktatie ervaren wanneer de bezoekers van de clubavond een kop surrogaatkoffie kregen geschonken.

In de periode van 5 oktober 1942 tot 23 maart 1943 werden ongeveer 25 van deze clubavonden gehouden, hoewel de situatie inmiddels steeds moeilijker was geworden. Vele leden waren verdwenen; ondergedoken, opgepakt of tewerkgesteld. Clubavonden werden vanaf toen nog slechts incidenteel gehouden en er moest steeds vroeger worden begonnen; moest men aanvankelijk om 22.00 uur binnen zijn, later werd dat zelfs 20.00 uur. Een verpletterende slag trof MSC op 30 september 1942 en daarna op 29 september 1943. Toen werden twee leden – respectievelijk Willem Kel en dr. Roelfsema – door de Duitsers omgebracht.

Een onvrijwillig eind …

In het seizoen 1935-1936 voetbalt de in 1920 geboren Willem Kel – toen nog woonachtig in de Billitonstraat, later in de Ambonstraat – voor het eerst voor de Meppeler Sport Club. Op 17 oktober 1941 meldt de in 1905 geboren dr. E.J. Roelfsema zich als lid van MSC. Zijn naam komt voor het eerst voor in de ledenlijst van 1941-1942. Twee totaal verschillende mensen, lid van dezelfde voetbalclub en een gemeenschappelijk lot. Voor beiden kwam geheel onvrijwillig een eind aan het lidmaatschap van hun geliefde voetbalvereniging. Onderstaand hun verhaal.

Het tragische einde van Willem Kel

Willem Kel was verloofd met de Joodse Carla de Leeuw, woonachtig in de Grote Kerkstraat op nummer 21. Ze kenden elkaar vanaf hun lagereschooltijd op de Vledderschool. Later waren beiden lid van korfbalclub MKC, terwijl Willem ook keeper was in een van de elftallen van MSC.

Willem had vanaf het begin van de oorlog zijn twijfels over de bedoelingen van de Duitsers. Waarschijnlijk hebben de meidagen van 1940, toen hij als soldaat in het Nederlandse leger krijgsgevangen werd gemaakt door de Duitsers, bijgedragen tot die onverzoenlijke wrok tegen hen. Het was zelfs zo erg, dat hij een keer slaags raakte met een NSB-er die hun weekblad Volk en Vaderland aan de man probeerde te brengen.

Toen de anti-joodse maatregelen van kracht werden, veranderde Willem’s wrok in zorg voor Carla en haar familie. Hij had het er erg moeilijk mee, toen Carla op 8 juni 1942 Meppel verliet en naar Amsterdam verhuisde. Daar kon zij – in tegenstelling tot in Meppel – aan het werk en vond onderdak bij familie. Ieder weekend pakte Willem de trein naar Amsterdam om zijn geliefde te zien. Hij logeerde bij zijn zuster, die eveneens in Amsterdam woonde. In die weekenden zwierven de twee jonge mensen rond door Amsterdam, door niemand gekend en door niemand gehinderd. Willem ging er zelfs toe over om ook een jodenster op zijn jas te spelden, uit solidariteit met Carla. Waarschijnlijk hadden ze daar in het voorjaar en de zomer van 1942, de gelukkigste tijd van hun leven. Ook vader De Leeuw was kennelijk overtuigd van hun wederzijdse gevoelens en liet zijn aanvankelijke bezwaren tegen een huwelijk varen. Middels een hartelijke brief gaf hij zijn toestemming voor een huwelijk van Carla met Willem.

Maar, te midden van deze gelukkige periode sloeg het noodlot toe. Carla moest zich eind juli melden bij de Zentralstelle für jüdische Auswanderung voor ‘tewerkstelling in Duitsland’ zoals dat zo mooi heette. Zonder bedenkingen, maar met een bezwaard gemoed ging zij naar dit kantoor en kwam toen in het verzamelkamp in Westerbork terecht. Onderduiken kwam waarschijnlijk niet eens bij haar op.

Willem was de wanhoop nabij. Het meisje waar hij mee wilde en ook mocht trouwen, was verdwenen naar Westerbork. ‘Ik laat haar niet in de steek’ heeft hij meermalen gezegd en ‘Als ze haar uit Westerbork halen, ga ik mee. ’t Kan me niet schelen waarheen …’ En zo gebeurde.

In eerste instantie zocht Willem Carla op in Westerbork. Via een kennis die daar werkte wist hij deze bezoeken te arrangeren. Op de fiets ging hij er naar toe. Zo ook op donderdag 6 augustus. Na afloop van de Meppeler weekmarkt – Willem was marktkoopman – nam hij vluchtig afscheid van zijn familie en vertrok naar Carla. Aangekomen in Westerbork vernam hij van Carla dat ze de volgende dag op transport moest naar Polen. Wat ging er door zijn hoofd? We zullen het nooit precies weten. Waarschijnlijk dacht hij slechts een ding: ‘Ik laat haar niet alleen gaan.’

Kennelijk niet van plan om terug te keren zond Willem zijn fiets naar de ouderlijke woning in de Ambonstraat en voegde zich op vrijdagochtend 7 augustus – getooid met een jodenster – tussen de joden bij de uitgang van het kamp. Te voet ging het stel met de andere joden van Kamp Hooghalen naar de plek waar de trein stond. Verder ontbreekt ieder spoor, tot in de Staatscourant stond te lezen dat Willem Kel op 30 september 1942 in Auschwitz was overleden. Ook Carla stierf op die dag.

Willem Kel is een van de weinige niet-joodse Nederlanders die uit trouw aan een joods meisje de dood vond. Willem had niets van de Duitsers te duchten. Hij ging met Carla mee om haar te beschermen en om bij haar te zijn. Waarschijnlijk was hij zich bewust van wat er komen ging, maar zag hij desondanks geen andere uitweg dan er doelbewust voor te kiezen om tezamen met zijn geliefde te sterven.

In de ledenlijsten van MSC, behorende bij de jaren 1943-1944 en 1944-1945, wordt vermeld dat Willem Kel een van de 21 MSC-ers is, die zich in het buitenland bevinden. In de ledenlijst van 1945-1946 komt zijn naam niet meer voor. Was er al iets over hem bekend? Waarschijnlijk niet, want pas in december 1953 verscheen onder het kopje ‘Personalia’ in De MSC’er het volgende. ‘Over het lot van ons oud-lid Willem Kel (geb. 21-4-1919) schijnt eindelijk ook zekerheid te bestaan. In de Nederlandse Staatscourant van 29 October j.l. komt zijn naam voor op de lijst van slachtoffers van de concentratiekampen. Volgens deze lijst is hij op 30 September 1942 al overleden in de omgeving van Oswiecim (Polen). Willem heeft dat einde eigenlijk vrijwillig gekozen, door zijn joodse verloofde te willen vergezellen op haar weg naar het onbekende in de ghetto’s van Oost-Europa. Velen zullen met weemoed aan hen en aan deze tragiek terug denken.

E.J. Roelfsema

Een van de twee ‘zijarmen’ van de Leonard Springerlaan in Meppel, werd na de Tweede Wereldoorlog vernoemd naar een van zijn oud-bewoners; een unicum. Waarom gebeurde dat? Toen de in 1937 te Leiden in de geneeskunde gepromoveerde en in de chirurgie, verloskunde en orthopedie afgestudeerde Engelbertus Johannes Roelfsema naar Meppel kwam, om zich daar als chirurg te vestigen was hij al een ‘bekende Nederlander’. Als student won hij als roeier met Njord de bekende Varsity én de Telegraafbeker, terwijl hij zich in diezelfde jaren eveneens ontpopte als een uitstekend bergbeklimmer. In Zermatt gold Roelfsema in de jaren 1935 en 1936 als een van de beste alpinisten van Zwitserland; misschien zelfs wel van de wereld. Zijn grootste naamsbekendheid kreeg hij echter als schaatsenrijder. Hij was jarenlang opgenomen in de kernploeg, won een aantal langebaanwedstrijden en voltooide vijfmaal de Elfstedentocht. Eenmaal – in 1929 – werd hij zelfs dertiende. En in Meppel was hij een gewaardeerd voetballer van MSC.

Twee jaar voetbalde hij voor zijn nieuwe club en trouw bezocht hij de clubavonden. Daar werden lezingen gehouden, werd gekaart, gesjoeld, gedamd en geschaakt. Het duurde niet lang of hij zat ook in het bestuur van MSC. Samen met P. Bloksma, G. Van Sleen en R. Strik was hij een van de ‘commissarissen’. Hij was een actief bestuurslid en zat altijd vol plannen. Zo wilde hij zijn vroegere club HVV naar Meppel laten komen om tegen MSC te spelen. Maar zover zou het niet komen, hij werd op brute wijze vermoord.

De zondag voor de moord – het was 26 september 1943 – speelde hij nog in het 1ste elftal en had een groot aandeel in de 3-4 overwinning op Gorredijk. De meeste spelers gingen met de trein naar Heerenveen en daarna op de fiets naar Gorredijk. Roelfsema had als arts zijn auto mogen behouden van de bezetter en kwam dan ook met eigen auto naar de wedstrijd. Steevast nam hij de aanvoerder en oudste speler – Jan Hartsuiker – mee.

Drie dagen later vond op 29 september 1943 het drama plaats, wat de aanleiding vormde om een straat naar hem te noemen. Mejuffrouw P. Dozy uit Groesbeek – op vakantie in de omgeving van Meppel – schreef daarover in haar dagboek.

‘De Wijk. Moordaanslag op 2 NSB-boerenmenschen. De man dood. Voor iedere vermoorde NSB-er zullen er nu als wraak 3 menschen vallen: éen van het kerkevolk, éen kunstenaar, niet aangesloten aan Kultuurkamer en nog een derde willekeurige.
In Meppel hebben drie onschuldigen er voor moeten boeten: een garagehouder met 9 kinderen, een Chr. onderwijzer van Staphorst – neergeschoten voor ’t oog van zijn zoontje – en Dr. Roelfsema. Werd ’s avonds laat opgehaald door mannen met auto, eerst maakte hij bezwaar om mee te gaan omdat hij voor een bepaald doel thuis moest blijven, doch op de verzekering dat het een spoedgeval was en hij binnen ’t uur weer thuisgebracht zou worden, ging hij mee. Zijn vrouw en de Eng. logée zagen de geheel gesloten auto voor het huis en hoorden den Dr. nog zeggen: ‘Moet ik dáár in?’ ‘Ja dokter, en over een uur brengen we U met de auto weer thuis.’ Hij kwam echter niet terug en den volgenden morgen vond men hem op een achterpaadje ergens in Drente met twee schoten door ’t hoofd.’

Dokter Roelfsema – een betrouwbare Nederlander die samenwerkte met het verzet wanneer men bij hem aanklopte – werd een van de eerste slachtoffers van de beruchte Silbertanne moorden en stierf op 37-jarige leeftijd in Ruinen. Op die plek bevindt zich nog steeds een gedenkplaat voor hem. Nooit heeft hij geweten dat zijn vrouw in verwachting was, van hun eerste en enig kind; zoon Roeli werd in 1944 geboren.

Na het intermezzo over de trieste dood van twee MSC-leden terug naar de clubavonden. Eigenlijk was dat het toch niet helemaal voor voetballers. Een beetje te weinig beweging! Daarom bedacht men nog een andere activiteit: ‘tippelen’.  Op initiatief van Broer Geerdes kwam een flink aantal leden op donderdagavond 19.00 uur voor het station bij elkaar, om een eindje te gaan lopen. Ze liepen dan bijvoorbeeld de Stouwe rond, of heen en terug naar Rogat. Afwisselend in marstempo, sprintend en wandelend. En dat in het pikkedonker. Maar gezellig was het wel. Er werd gepraat, er werd gezongen en er werden moppen getapt, waaronder regelmatig ‘Hitler-moppen’.

MSC in plaats van tabak

Op de hoek van de Hoofdstraat en de Woldstraat was de sigarenzaak van de firma Jakobs gevestigd, een filiaal van de tabaksfabriek. De winkel werd beheerd door de familie De Vos, die MSC een warm hart toe droeg. Omdat er in de oorlog toch geen tabaksproducten te koop waren waarvoor reclame moest worden gemaakt, mocht de etalage aan de kant van de Hoofdstraat worden ingericht door en voor MSC. En zo zorgden foto’s, medailles, bekers, sportattributen en wervende teksten ervoor, dat de naam van MSC ook tijdens de bezetting bekend bleef.

Het spelen van competitiewedstrijden met een volledig elftal werd steeds moeilijker en regelmatig moesten op het laatste moment invallers worden opgetrommeld, omdat spelers die waren opgesteld ineens afwezig bleken te zijn. Meestal betekende het, dat ze waren ondergedoken of tewerkgesteld in Duitsland. En of het allemaal nog niet erg genoeg was, overleed op 25 april 1943 voorzitter Bloksma. Vier dagen later werd hij door een grote schare mensen ten grave gedragen.

Buikkramp en een rots in de branding

Het lukte MSC niet, om voor een wedstrijd tegen Drachten een elftal op de been krijgen. Ter elfder ure werden een paar ‘fantasie-voetballers’ opgetrommeld; Wopke Leijenaar was een van hen. De keeper had nog nooit eerder in een competitiewedstrijd onder de lat gestaan. Met kunst en vliegwerk hield de verdediging een half uur stand, maar toen was het gebeurd. Eigenlijk viel de uitslag van 7-2 helemaal niet tegen. Bovendien beweerden boze tongen dat Drachten ‘vals spel’ had gespeeld, door de limonade in de pauze ijskoud te serveren. Verscheidene spelers kregen hierdoor buikkramp. Onder hen Jan Hannema. Ineens verliet hij het veld en rende de bosjes in. Enige tijd later wandelde hij weer opgelucht de grasmat op.

Niet veel beter verging het, het tweede elftal. Toen zij tegen ZAC II moesten spelen, waren er op het station slechts negen spelers present. Snel werd gezocht naar aanvulling. Een van de dichtst bij wonende leden was een 37-jarige winkelier. Hoewel geen voetballer, liet hij zijn club niet in de steek en stelde zich als speler beschikbaar. En zo stond hij in geleende spullen als een rots in de branding op het veld in Zwolle. Letterlijk, want hij kwam niet van zijn plaats! Het werd een bescheiden nederlaag en dat viel tenslotte nog alleszins mee.

Zo moeilijk als het met voetbal ging, zo groots waren de toneel- en cabaretactiviteiten. Mogelijk waren de schitterende revues, met hun prachtige kostuums, gepresenteerd aan een dolenthousiast publiek een reactie op die vijandige buitenwereld. Nog in 1944 werd een geweldige revue opgevoerd, met als hoogtepunt een ‘komische dans’ die werd uitgevoerd door drie houterige mannetjes op de wijs van een bekende melodie. In 1945 – vlak na de bevrijding – werd deze dans nog een keer herhaald in de revue: ‘Hoera, wij bouwen’ en dat sloeg zowel op MSC als op Nederland. Dit keer werd die uitgevoerd door drie landwachters en wederom was het succes overweldigend. Veel waardering was er ook voor het nummer ‘Daar zijn de appeltjes van Oranje weer’ dat ten tonele werd gebracht. De grote zaal van Ogterop was vijf avonden compleet uitverkocht.

Een gewaagd plan!

En zo werd het dan steeds moeilijker om als sportvereniging gedurende de oorlog te blijven bestaan. Steeds meer leden werden tewerkgesteld in Duitsland, Joden mochten geen lid meer zijn, het veld werd geconfisceerd door de Wehrmacht, het clubblad mocht niet meer verschijnen en clubavonden waren er steeds minder. Desalniettemin deed het bestuur doorlopend pogingen om MSC door deze moeilijke periode te loodsen. Gedurende de gehele oorlog werden op gezette tijden bestuursvergaderingen gehouden. Soms was sprake van wel erg vergaande maatregelen, maar dat mag gezien de tijd waarin men leefde niet al te veel verwondering wekken. De bestuursvergadering die op 21 februari 1943 werd gehouden, was ongetwijfeld een van de meest belangwekkende en vergaande uit de gehele oorlog. Daarom worden de notulen van deze bijeenkomst hieronder integraal weergegeven.

Bestuursvergadering 21 februari 1943

Afwezig H. Bakker (vertrokken naar Duitschland).

De vergadering was speciaal belegd om te beraadslagen over de voorwaarden, welke gesteld zouden worden bij een eventuele fusie met Alcides. De voorzitter opent deze historische vergadering, die handelt om het al of niet voortbestaan van onze vereeniging, met een woord van welkom, in het bijzonder tot de Heer Krist, die met verlof uit Duitschland over is, en door wiens aanwezigheid deze vergadering speciaal op Zondagmiddag gehouden is.

Allereerst informeert spr. dan naar de reden van het niet opkomen van het eerste tegen De Kooij. De heer Strik verklaarde dit als volgt. Doordat wederom een paar van onze beste spelers naar Duitschland vertrokken zijn, hadden wij op de laatste clubavond in overleg met de elftalcommissie besloten de N.V.N. te vragen, de laatste twee wedstrijden af te lasschen. Dit werd door de bond afgeketst. Zaterdagmiddag is de E.C. [elftalcommissie, TR] nog achter spelers aangeweest, doch de een mocht niet, de ander was niet thuis en weer een ander had geen schoenen, zoodat wij besloten niet heen te gaan. De Kooij werd tijdig een telegram gezonden.

Hierna kwam het punt, waarvoor deze vergadering speciaal belegd was aan de orde. De voorz. Deelde mede, dit in het bijzonder voor den Heer Krist, dat van Alcides een verzoek was ingekomen, eens te komen praten, naar aanleiding van berichten uit de pers over een fusie. Wij zijn daar dus met uitzondering van de Heer Krist geweest. Van Alcides-zijde werden de volgende m.i. grote redenen en voordeelen van een fusie naar voren gebracht: 1. Meppel is te klein voor 2 vereenigingen, 2. Ter wille van de sport zou het prachtig zijn wanneer in Meppel 1 vereeniging was, waardoor binnen afzienbare tijd hier weer een 1e klasseclub zou zijn. 3. Er zal een andere indeeling van deze comp. komen, een geografische wijziging, waardoor Meppel bij de oostelijke 2e klasse zou worden ingedeeld. Gezien de sterkte van de in deze afdeeling uitkomende vereenigingen, zullen zoowel Alcides als MSC zoo niet in de 3e klasse terechtkomen, dan wel een zeer zware dobber hebben. Wanneer een fusie tot stand kwam, zou een sterke vereeniging ontstaan, die bij het uitkomen in de nieuwe afdeeling betere resultaten zou behalen, waardoor de publieke belangstelling ook groter zou worden. 4. Beide vereenigingen zitten bij het Noorden in het zgn. Verdomhoekje, dit zal bij een sterke vereeniging niet mogelijk zijn. Er werden nog meer voordeelen opgesomd als: betere training, geen overloopers meer enz..

Ons bestuur gezegd, dat wij met groote belangstelling kennis hadden genomen van het bovenstaande, hetgeen natuurlijk niet in eerste instantie verworpen wordt. Er werd besloten, dat de besturen der beide vereenigingen eerst eens afzonderlijk zouden vergaderen om de voorwaarden enz. voor een fusie te bespreken, waarna weer een gecombineerde bestuursvergadering zou worden belegd, om te komen tot definitieve voorwaarden, die aan de later te houden ledenvergaderingen zullen worden voorgelegd.

De voorz. voegt aan de door Alcides opgesomde feiten nog toe, dat wij momenteel zelf geen terrein hebben. Tot 1 mei genieten wij nog gastvrijheid bij onze plaatsgenoote. Spr. was het met de van Alc. Zijde genoemde voordeelen volkomen eens en achtte de tijd thans rijp voor een fusie. Hij wilde thans gaarne het oordeel van de andere heeren vernemen. Hierna gaven de bestuursleden allen hun meening weer, waarbij bleek, dat, met uitzondering van den Heer Strik allen voor een fusie waren. De meeste spr. waren het er wel over eens dat het jammer was, dat een vereeniging die reeds ruim 30 jaar had bestaan, opgeheven werd, doch aan de andere kant was het sportieve belang in Meppel met een fusie zeer gebaat en moest dit h.i. het zwaarst wegen. En men achtte thans ook de tijd ervoor gekomen, want gezien de resultaten der laatste jaren, was de kans inderdaad zeer groot dat MSC naar de 3e klassen zou terugvallen en dan zou het, vooral uit financieel oogpunt, zeer moeilijk zijn het hoofd boven water te houden. Alleen de heer Strik was sterk tegen een fusie; er waren z.i. wel vaker moeilijke jaren geweest en die is MSC ook te boven gekomen.

Tenslotte wordt besloten in de a.s. gecombineerde bestuursvergaderingen het volgende naar voren te brengen: er zal bij de event. nieuwe vereniging een gecombineerd bestuur moeten komen, die door dit bestuur wordt benoemd. Alle verdere functies en comm. te benoemen door het bestuur.

Niets meer aan de orde zijnde sluit de voorzitter deze belangrijke vergadering.

Het was een gedurfd plan, te gedurfd misschien. De ledenvergadering van 10 mei liet waarschijnlijk geen spaan heel van de fusieplannen, die daarna in de koelkast verdwenen. G. Jordan drukte meteen na zijn aantreden als voorzitter zijn medebestuursleden op het hart ‘[…] allen goed aan te pakken, opdat MSC goed door deze moeilijke tijd heen komt.’ Vervolgens stelt hij dat een van de eerste dingen die de vereniging na de oorlog moet doen is, een revue te klaar hebben om de uit Duitsland terugkerende jongens welkom te heten. Kortom MSC had besloten zelf de touwtjes weer in handen te nemen en niet op te gaan in een overkoepelende voetbalvereniging.

Na de oorlog

Met de hierboven genoemde revue komt langzaam maar zeker de bevrijding in zicht en moest een nieuwe start worden gemaakt. Dat gebeurde onder de bezielende leiding van voorzitter G. Jordan. Het was ook zijn idee om in december 1945 – inmiddels was weer mondjesmaat papier beschikbaar – De MSC’er te laten verschijnen. Het eerste nummer verscheen op 5 december van dat jaar. ‘K’ – was dat J. Korten? – herdacht degenen die MSC in de oorlog waren ontvallen. Onder hen: Bloksma, Roelfsema, Kel, Van Blanken en ‘[…] de meeste van onze Israëlitische leden en donateurs, die mede het slachtoffer geworden zijn van de wreede en verschrikkelijke tijden, die nu hopelijk achter ons liggen.’ Verder veel hoopvolle woorden als ‘De herboren MSC’er’, ‘Proficiat MSC’ en ‘De MSC’er terug!’ Kortom, een nieuwe lente was aangebroken.

De MSC’er herrezen

Hij is er weer ‘De MSC’er’,

Daar werd allang reeds naar gesnakt.

In de zoo donk’re oorlogsdagen,

Toen Nederland haast scheen geknakt.

 

O, welkom weer, gij, MSC’er,

Gij oov’ral gaar geziene gast.

Zoowel in druk, als op het sportveld

Draagt gij de eer naam, die U past.

 

Hij blijve steeds, de MSC’er,

Tot steun in de te voeren strijd.

Om ’t hoogste doel eens te bereiken

En dat dan in de naaste tijd.    

 

Jij helpt toch ook, jij MSC’er?

Jij steunt toch ook, maar met de daad!

Dus daam: in ons blad en op ’t sportvel

Staan wij voor MSC paraat!!

 

ébé

Een nieuw leven kon na de oorlog beginnen. Maar een nieuw leven gaat niet zelden gepaard met nieuwe problemen. Zo had MSC na de bevrijding te kampen met ‘terreinmoeilijkheden’. Het geliefde veld aan de Weerdstraat was door de Duitsers in staat van ‘verdediging’ gebracht en volkomen onbruikbaar geworden om op te voetballen. De restauratie van het terrein zou tot in de herfst van 1946 duren en het bestuur slaagde er niet in om elders een aanvaardbaar speelveld te bemachtigen.

Toen bleek er geluk bij een ongeluk. Gemeentewerken was direct na de oorlog gestart met het ontwerp van een plan voor de aanleg van een sportpark in Meppel. MSC nam vervolgens het initiatief om die plannen daadwerkelijk tot uitvoering te brengen. Op 9 oktober 1945 werden de Meppeler sportverenigingen uitgenodigd om hierover van gedachten te wisselen. Volgens alle partijen bestond grote behoefte aan behoorlijke terreinen, voor de beoefening van diverse takken van sport. Er ging een schrijven naar het college van B en W, waarin werd aangedrongen op de aanleg van een sportpark aan het eind van de Ezingerweg. Dit complex diende niet alleen te bestaan uit ‘groene’ speelvelden, doch ook uit een kanovijver die ’s winters als ijsbaan dienst zou kunnen doen.

Het was een prachtig plan, maar hoe nu verder? Meppels’ burgemeester Mackay wekte weinig hoop toen hij tegen een verslaggever van de Meppeler Courant zei: ‘Het ontstaan van een sportpark dient het gevolg te zijn van particulier initiatief.’ Daar kon MSC natuurlijk niet op wachten en moest snel wat verzinnen om weer te kunnen spelen. Het lukte om een veld te huren aan de Ezingerweg, waarop tot 1946 gespeeld kon worden. Intussen legden vrijwilligers meer dan 20.000 nieuwe graszoden op het veld aan de Weerdstraat. Die werden – in één lading! – met een vrachtwagen van Gerrit Beudeker aangevoerd. In september werd het nieuwe veld weer in gebruik genomen; tegelijk met het eerste clubgebouw van MSC.

Toch zat het afscheid van de Weerdstraat er aan te komen. De plannen aangaande een gemeentelijk sportpark gingen verder; niet snel, maar toch. Dat betekende dat MSC in het seizoen van 1958-1959 verhuisde naar het Meppeler Gemeentelijke Sportpark ‘Ezinge’. Een jaar later werd daar MSC’s tweede clubhuis gerealiseerd. Het was een schepping van de heren Leestemaker, Krist, Hoevenberg en Oostergetel en lag aan de Resedastraat bij de hoofdingang van het toenmalige hoofdveld. Toen MSC naar de achterzijde van het sportpark verhuisde verrees daar in 1980 het derde – en voorlopig laatste – clubhuis. Het oude gebouwtje werd verkocht aan postduivenhoudersvereniging De Valk.